Het Thomas-theorema is overal

Caroline Raat

Perceptie voorspelt vaak gedrag, ook als de beleving niet logisch is

In dit blog leg ik uit dat het gedrag van mensen vaak wordt gestuurd door wat zij denken dat waar is. Dat hoeft echter helemaal niet te kloppen. Het kan soms zelfs leiden tot grote persoonlijke en maatschappelijke schade. Aan het eind geef ik een kleine voorzet voor een oplossing: leer kinderen kritisch denken.

Het Thomas-theorema werd in 1928 bedacht door W.I. en D.S. Thomas. Het luidt: “If men define situations as real, they are real in their consequences.” Oftewel: de manier waarop mensen een situatie subjectief interpreteren, is bepalend voor hun gedrag en de daaruit voortvloeiende gevolgen, ongeacht de objectieve werkelijkheid. Het theorema hangt samen met  sociaal constructivisme en symbolisch interactionisme: mensen construeren hun sociale werkelijkheid via interactie en communicatie, waarbij betekenissen, en niet feiten en omstandigheden centraal staan. We zien het verschijnsel in allerlei sociale en wetenschappelijke constructen.

  • Self-fullfilling prophecy: de perceptie wordt vanzelf waar omdat mensen ernaar handelen.
  • Vooroordelen: Als mensen geloven dat een bepaalde groep of persoon gevaarlijk, inferieur of juist superieur is, zal dit hun gedrag beïnvloedden wat vervolgens weer gevolgen heeft, zoals uitsluiting, stigma of juist bewondering.
  • Desinformatie en propaganda: Als mensen op basis van wat voor hen geloofwaardige personen zeggen dat covid niet bestaat, dan laten zij zich niet vaccineren.
  • Psychologische procedurele rechtvaardigheid: Als mensen denken dat zij rechtvaardig worden behandeld, dan accepteren ze vaker een objectief onrechtmatige, zelfs nadelige, uitkomst.
  • Psychologische veiligheid: Als mensen denken dat hun leidinggevende een integere, bescheiden persoon is, dan spreken zij zich gemakkelijke uit over mogelijke problemen.
  • Populisme: als mensen geloven dat de elite hen ‘belazeren’ en een sterke leider het goed met hen voor heeft en problemen zal oplossen, dan stemmen zij op hem.
  • Manipulatie en bedrog: Iemand stuurt de overtuigingen van anderen om hen iets te laten doen of accepteren wat louter in het voordeel is van de manipulator.
  • Impression management: Mensen stemmen hun gedrag, uiterlijk en communicatie af om een bepaalde indruk bij anderen achter te laten.

Ontmaskering is niet populair

Het Thomas-theorema is een sociaalwetenschappelijke theorie, die puur beschrijft hoe mensen handelen op basis van hoe zij denken dat iets in elkaar zit. Dat is een sterk mechanisme, want uiteindelijk is objectieve waarheid maar lastig te achterhalen. Mensen zijn namelijk zelden volledig geïnformeerd, en handelen dus naar hun – eerste, globale – indruk, waarbij allerlei denkfouten ook nog eens een rol spelen. Aangezien mensen niet erg houden van verandering, of van erop gewezen te worden dat hun standpunten wellicht zijn gebaseerd op een subjectieve waarneming, slijten deze percepties gemakkelijk in.

Soms zal de perceptie van mensen redelijk in de richting van de objectieve werkelijkheid komen, en dan is er weinig aan de hand. Maar soms klopt de perceptie niet. En dan kan drijven op perceptie schadelijk zijn. Dat kan geleidelijk en onbewust gebeuren, maar er is een moreel probleem als sprake is van bewuste manipulatie en bedrog. Hieronder geef ik in dezelfde lijst als hierboven weer wat de gevolgen zouden kunnen zijn.

  • Self-fullfilling prophecy: de bankrun: als het nieuws de ronde doet dat een bank failliet gaat, haalt iedereen zijn geld van de rekening en gaat de bank failliet.
  • Vooroordelen: Als mensen geloven dat immigranten gelukszoekers zijn die hun baan inpikken, zullen zij wellicht overgaan tot geweld en verzet.
  • Desinformatie en propaganda: Als mensen zich niet laten vaccineren, lopen zij een hoger risico om ziek te worden. Als een regering zegt dat het buurland door nazi’s wordt bestuurd, zijn mensen gemotiveerd tot een bloedige oorlog.
  • Psychologische procedurele rechtvaardigheid: Als mensen objectief niet rechtvaardig zijn behandeld en zij komen daarachter, dan leidt dat tot procedures en conflicten.

Lees hier waarom het geen goed idee is om op basis van deze theorie wetten en beleid te baseren

  • Psychologische veiligheid: Als mensen, aangemoedigd door een baas, zich uitspreken over mogelijke problemen, dan worden zij geïntimideerd of weggewerkt.

Lees hier dat veel mensen, zelfs trainers en auteurs, zelf geen idee hebben dat dit begrip niet gaat over echte veiligheid

  • Populisme: als mensen merken dat een politicus niet doen wat hij belooft, dan radicaliseren zij nog verder en gaan over tot geweld.
  • Manipulatie en bedrog: Iemand wordt opgelicht door verkeerde informatie of in een onechte relatie verleid.
  • Impression management: Mensen zijn onder de indruk van mooie gebouwen of van iemands deskundigheid op basis van prestaties, keurmerken en certificaten die bij goede beschouwing niet veel voorstellen. Op basis daarvan huren zij de betrokkene in, die heb van de wal in de sloot helpt.

Lees hier dat heel veel opleidingskeurmerken niet beloven wat zij doen

Kritisch denken als medicijn

Een ideale oplossing tegen een hardnekkige eigenschap van mensen, zoals het Thomas-theorema, is er niet. Maar er zijn wel manieren om het probleem van subjectieve, feitelijk onjuiste informatie en daarmee de gevolgen ervan tegen te gaan. Een ervan is kritisch denken: een vaardigheid waarvan veel mensen denken die wel te hebben, maar wat vaak ook alleen maar beleving is. Het is een manier om denkfouten, manipulatie en perceptie te proberen te ontmaskeren.

Volgens Facione is kritisch denken bedachtzaam oordelen over wat we geloven of doen. Het gaat om zorgvuldig afwegen van argumenten, informatiebronnen en achterliggende aannames. Het is actief denken, waarbij men zichzelf voortdurend vragen stelt als:

  • Klopt dit?
  • Op basis waarvan?
  • Is dit waarschijnlijk, aannemelijk of logisch, en waarom?
  • Wat is het alternatief?

Hiervoor moeten mensen zes kernvaardigheden ontwikkelen:

  • Interpretatie – informatie begrijpen en categoriseren
  • Analyse – argumenten, verbanden en claims onderzoeken
  • Evaluatie – de kwaliteit en geloofwaardigheid van argumenten beoordelen
  • Inferentie – logische en verantwoorde conclusies trekken op basis van gegevens
  • Verklaren – je eigen redenering of beslissingen helder verwoorden
  • Zelfbewustzijn – kritisch reflecteren op het eigen denken en corrigeren indien nodig

Ook moeten mensen bepaalde eigenschappen (disposities) hebben. Volgens Facione heeft een goede denker namelijk ook de wil of neiging nodig om kritisch te denken, zoals:

  • Onpartijdigheid
  • Openheid voor andere standpunten
  • Systematisch denken
  • Leergierigheid
  • Bereidheid om betrouwbare kennis en bewijs te vergaren

Conclusie

Of het nu gaat om de betrouwbaarheid van de acteur in de witte jas die een medicijn aanprijs, het idee dat als iemand maar goed naar je heeft geluisterd, hij een rechtvaardige beslissing neemt, een demagoog die het heeft over tsunami’s aan vluchtelingen, commerciële keurmerken die gemakkelijk worden verward met echte kwaliteit: het gaat om perceptie. We zijn allemaal slachtoffers van ons eigen beperkte brein, maar we kunnen ons er wel met wat moeite tegen wapenen. En net als alle vaardigheden laat ook kritisch denken zich het beste aanleren bij kinderen.

Bronnen

Bereczkei, T. (2018). Machiavellianism: The psychology of manipulation. Routledge, Taylor & Francis Group.

Bond, C. F., & DePaulo, B. M. (2006). Accuracy of deception judgments. Personality and Social Psychology Review, 10(3), 214–234.

Bornmann, L., & Marx, W. (2020). Thomas theorem in research evaluation. Scientometrics, 123(2), 553–555.

Cialdini, R. B. (2007). Influence: The psychology of persuasion (Rev. ed.). New York: HarperCollins.

Delmas, M. A., & Grant, L. E. (2014). Eco-labeling strategies and price-premium: The wine industry puzzle. Business & Society, 53(1), 6–44.

Facione, P. A. (2011). Critical thinking: What it is and why it counts (7th ed.). Insight Assessment.

Forer, B. R. (1949). The fallacy of personal validation: A classroom demonstration of gullibility. Journal of Abnormal and Social Psychology, 44(1), 118–123.

Gilbert, D. T., Tafarodi, R. W., & Malone, P. S. (1993). You can’t not believe everything you read. Journal of Personality and Social Psychology, 65(2), 221–233.

Goffman, E. (1959). The presentation of self in everyday life. Garden City, NY: Doubleday.

Golan, E., Kuchler, F., & Mitchell, L. (2001). Economics of food labeling. Journal of Consumer Policy, 24(2), 117–184.

Lazer, D. M. J., Baum, M. A., Benkler, Y., Berinsky, A. J., Greenhill, K. M., Menczer, F., & Zittrain, J. L. (2018). The science of fake news. Science, 359(6380), 1094–1096.

Lewandowsky, S., Ecker, U. K., & Cook, J. (2017). Beyond misinformation: Understanding and coping with the “post-truth” era. Journal of Applied Research in Memory and Cognition, 6(4), 353–369.

Merton, R. K. (1948). The self-fulfilling prophecy. The Antioch Review, 8(2), 193–210.

Thomas, W. I., & Thomas, D. S. (1928). The child in America: Behavior problems and programs. New York: Knopf.